En die schoonheid komt deels paradoxaal genoeg door de dode bomen in dat geheel. Ze mogen er blijven staan, blijven liggen, blijven hangen. Als stille getuigen van de vergankelijkheid van alles en hoe schoon dat op zich kan zijn. Het worden in hun vergankelijkheid beelden, monumenten van de tijdelijkheid, alsook steeds veranderende odes aan die vergankelijkheid en hoe we die vergankelijkheid moeten aanvaarden (laten doen) en tegelijk ook mooi kunnen vinden. De Loonse en Drunense Duinen dus, machtig dus.
Geert De Kockere
Drunense Duinen;
alle sporen leiden hier
naar die dode boom.
~
Een heel, héél bos vol.
Maar het is die dode boom
die mij doet stilstaan.
~
Dood en verworden
tot slechts wat kale takken.
Maar hoezeer, hoezeer!
~
De boom was een boom
tot hij staande stierf en viel.
Nu is hij een paard.
~
Ook het kind ziet er
nog leven in en roept Ju!
De gevallen boom.
~
De dode vliegden;
benieuwd wat ik volgend jaar
in de boom zal zien.
~
En moeder zegt mij:
Zo zou ik ook willen gaan.
De gekraakte boom.