wabi-sabi

wabi-sabi door Annemarie Zethof

Wabi-sabi

Wabi-sabi is een concept in de traditionele Japanse esthetiek. De acceptatie van vergankelijkheid en imperfectie staat centraal. Wabi-sabi wordt soms beschreven als het waarderen van schoonheid die imperfect, vergankelijk en onvolledig van aard is. Het komt voor in alle vormen van Japanse kunst.

De eerste inspiratie voor de principes van wabi-sabi kwam uit ideeën in het taoïsme en het Chinese zenboeddhisme van de 9e en 10e eeuw. Deze ideeën over eenvoud, natuurlijkheid en de acceptatie van de werkelijkheid kwamen tot uiting in poëzie en schilderkunst die in Japan ook bekend raakten. Aan het einde van de 16e eeuw waren de wabi-sabi principes geëvolueerd tot een herkenbaar Japans concept. Wabi-sabi was doorgedrongen in bijna alle vormen van kunst en cultuur, maar het veelomvattende begrip zoals we dat nu kennen, vond zijn oorsprong in de theeceremonie.

Voor veel Japanners is het moeilijk om het concept wabi-sabi uit te leggen. De meesten zullen zeggen het gevoel van wabi-sabi te bevatten, maar kunnen het moeilijk onder woorden brengen. Wabi-sabi wordt beschouwd als een van de kernbegrippen van de Japanse cultuur waar Japanners mee opgegroeid zijn. Ze hebben nooit over wabi-sabi geleerd in rationele termen. Het begrip werd nooit uitgelegd. Er bestaat ook geen algemene definitie van het concept wabi-sabi in de Japanse taal.

De eerste Japanners die zich bezighielden met wabi-sabi (theemeesters, priesters, monniken) waren zenboeddhisten; zij hadden een zen-mentaliteit die anti-rationalistisch is. Essentiële kennis kan volgens de zen-doctrine alleen van geest tot geest worden overgedragen, niet door het geschreven of gesproken woord. Daarom is een duidelijke definitie van wabi-sabi zorgvuldig vermeden. Sommigen vinden dat wabi-sabi zijn mysterieuze en ongrijpbare eigenschappen moet behouden, omdat het ongrijpbare deel uitmaakt van zijn bijzonderheid. Wabi-sabi is volgens hen een doel op zich dat nooit volledig kan worden gerealiseerd. Ontbrekende of ondefinieerbare kennis ervan is gewoon een ander aspect van de inherente ‘onvolledigheid’ van wabi-sabi.

De woorden wabi en sabi zijn ook niet gemakkelijk te vertalen. Sowieso is de term wabi-sabi in geen enkel Japans woordenboek te vinden. Beide woorden dateren uit de achtste eeuw. Wabi refereerde naar ‘zich diep, nederig verontschuldigen’, of kon ook ‘ellendig’, ‘armzalig’ of ‘verloren’ betekenen; sabi verwees oorspronkelijk naar ‘verlaten zijn’, maar het kon ook ‘roest’ betekenen. De twee termen werden regelmatig door elkaar gebruikt, waardoor hun betekenissen elkaar overlapten en de woorden samen werden getrokken. Later begonnen de betekenissen te veranderen en kregen meer positieve connotaties, gericht op schoonheid, zoals ‘rustieke eenvoud’, ’ingetogen elegantie’, ‘sereniteit, ontstaan door het verlopen van tijd’.

Westerse experts in de Japanse cultuur die zich hebben verdiept in het concept, kwamen elk met een andersoortige omschrijving van wabi-sabi. Zo stelde de schrijver Andrew Juniper: “Als een object of uitdrukking in ons een gevoel van serene melancholie en een spiritueel verlangen kan teweegbrengen, dan zou dat object wabi-sabi kunnen zijn.” Voor Richard R. Powell geldt: “Wabi-sabi voedt alles wat authentiek is door drie simpele realiteiten te erkennen: niets duurt, niets is voltooid en niets is perfect.” En voor Beth Kempton is wabi-sabi “een intuïtieve reactie op schoonheid die de ware aard van het leven weerspiegelt”.

Het doel van dit essay is niet om wabi-sabi op westerse wijze uit te leggen, maar om de lezer een gevoel van wabi-sabi mee te geven. Dit gevoel zal voor eenieder anders zijn, omdat iedereen de wereld op een andere wijze ervaart. De opzet zal geslaagd zijn als men na het zien van de kunstwerken van de expositie (*) een verstilling voelt, die wellicht leidt tot een reflectie over de aard van het leven.

Achtergrond van wabi-sabi

In de vijftiende en de zestiende eeuw werd Japan geteisterd door oorlogsvoering en vernietiging. Hongersnoden, bosbranden en natuurrampen waren aan de orde van de dag. Officieel was de keizer het staatshoofd van Japan, maar de echte macht lag bij de shōgun (militair leider). Het land was opgedeeld in territoriale gebieden, geregeerd door militaire leenheren (daimyō). Deze daimyō stelden samurai (krijgers) aan om hun kastelen te beschermen en in hun legers te dienen. De samurai stonden hoger in aanzien dan het gewone volk. Ze waren goed opgeleid, machtig en waren zeer loyaal aan hun daimyō.

Het zenboeddhisme was populair onder de samurai vanwege de nadruk op discipline en meditatie. Veel samurai waren ook geïnteresseerd in het theeritueel. De thee gaf hun een lichamelijke oppepper en creëerde ook een moment van vrede en harmonie in hun gewelddadige leven. De samurai waren voorbestemd om te sterven en ze verwelkomden mogelijkheden om schoonheid te waarderen in een leven dat elk moment voorbij kon zijn.

Naast de klasse van de samurai was er een klasse van rijke kooplieden ontstaan. Zij gaven kwistig hun geld uit aan rijkversierde woningen en extravagante sociale bijeenkomsten, zoals de theeceremonie. Daarbij werd de voorkeur gegeven aan rijk versierde Chinese thee-kommetjes en ander overdadig theegerei, die als statussymbolen fungeerden. Zo was de traditionele theeceremonie niet alleen een spirituele ervaring maar ook een protserige uiting van rijkdom, waarbij het verzamelen van luxe theebenodigdheden belangrijk was.

Theeceremonie

De monnik en theemeester Murata Jukō (1422-1502) had bedacht dat het bereiden en het drinken van thee een afspiegeling van het zenboeddhisme zou kunnen zijn. Daarmee heeft hij een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de theeceremonie (chadō). De vereenvoudiging van de theeceremonie werd doorgevoerd door Takeno Jōō (1502-1555), die in de theekamer materialen in hun natuurlijke staat opnam. Maar zijn leerling, Sen no Rikyū (1522-1592), heeft ervoor gezorgd dat er een cultus van ‘theeïsme’ ontstond. Rikyū verwijderde alles wat onnodig was uit de theekamer en hield slechts het echt noodzakelijke over: een kleine ruimte om bij elkaar te komen, een verwijzing naar de natuur, een ketel en basisbenodigdheden en tijd voor thee. In deze ruimte was iedereen gelijk, ongeacht zijn of haar sociale positie. Hiermee bracht Rikyū de esthetiek terug naar de basis, naar de eenvoudige, esthetische schoonheid die aanzet tot denken over de aard van het leven zelf. Rikyū’s thee werd bekend als ‘wabi-thee’ (wabi-cha).

Van de bij deze wabi-cha behorende accessoires zijn de theekommen de belangrijkste. Deze hebben zich parallel ontwikkeld met de theeceremonie, van overdadig versierd theeservies naar eenvoudig, rustiek, zoals de kommen (chawan) van Sano Naoko en Ohira Shingo. Fotograaf Itō Keiichi heeft de chawan als uitgangspunt genomen voor zijn abstracte ‘landschappen’.

Theeïsme

Het theeïsme was het onderwerp van het invloedrijke ‘The Book of Tea’ van Okakura Kakuzō (1863-1913) uit 1906. Het boek, geschreven in het Engels, gaat over het belang van de chadō voor de esthetiek en voor bepaalde culturele aspecten van het Japanse leven. Het is geschreven voor een westers publiek en is een van de grootste klassiekers in de theeliteratuur. Okakura leerde op jonge leeftijd Engels spreken en was bedreven in het overbrengen van zijn ideeën aan westerlingen. In zijn boek behandelt hij onderwerpen als zen en taoïsme maar ook het seculiere aspect van thee en, meer in het algemeen, Japanse kunst. In het boek gebruikt Okakura het theeritueel als middel om zijn publiek te vertellen over de manier waarop Japanners leven en denken. Het boek wordt daardoor ook beschouwd als een waardevolle uitleg van het concept wabi-sabi.

Doel van de theeceremonie

Het doel van de theeceremonie is het creëren van een moment van rust, harmonie en contemplatie. Alles wat voor afleiding kan zorgen moet worden vermeden. Zo is de ruimte waar de ceremonie plaatsvindt klein (4,5 tatami matten; 7,29 m2), zeer sober van kleur, zo goed als leeg en met een atmosfeer van elegante armoede. De ruimte heeft een kleine opening van hooguit 90 centimeter, waardoor de gasten – uiteraard zonder schoenen – naar binnen moeten kruipen, om een gevoel van nederigheid te creëren. In de theekamer bestaan er geen rangen en standen tussen de gasten onderling en de gastheer/-vrouw. In de ruimte bevindt zich een smalle alkoof, het tokonoma, waarin een rolschildering met kalligrafie hangt en een Japans bloemstuk (ikebana) staat, beide afgestemd op het seizoen.

De benodigdheden voor het maken van de thee, zoals de theekom (chawan), de garde (chasen) en de theeschep (chashaku) zijn van natuurlijke materialen, sober, asymmetrisch en imperfect. Met een ultiem gevoel voor perfectie voert de gastheer/-vrouw de rituele handelingen uit voor het maken van de groene matcha-thee en genieten de gasten van dit ritueel en het drinken van de thee. Dit gebeurt in alle stilte, zodat er ruimte ontstaat voor meditatie of contemplatie.

De foto’s van de Zwitserse fotograaf Werner Bischof geven een goed beeld van de atmosfeer in de theeruimte en de aspecten van de theeceremonie. Het bijwonen van een theeceremonie kan een mooie ervaring van wabi-sabi opleveren.

Keramiek

De geschiedenis van de keramiek in Japan gaat veel verder terug dan de zestiende eeuw, zoals de ‘Zes oude ovens’ van Japan laten zien. Deze ovens zijn productielocaties met een lange geschiedenis en de thuisbasis van geglazuurd Seto-keramiek en ongeglazuurd Echizen-, Tokoname-, Shigaraki-, Tanba- en Bizen-keramiek.

Alle zes stijlen zijn bedacht en ontwikkeld in Japan en vormen de basis van de binnenlandse keramische industrie. De productie van deze ovens gaat al bijna duizend jaar ononderbroken door en de ovens en hun aardewerktechnieken, waarvan sommige dateren uit de prehistorische Jomon-periode (ca. 14.000-300 v. Chr.), zijn tot op de dag van vandaag bewaard gebleven. De ovens zijn niet alleen belangrijk in Japanse context, maar hebben ook een belangrijke plaats in de wereldgeschiedenis van keramiek.

Alle zes oude ovens profiteerden van de beschikbaarheid van hoogwaardige klei in de buurt van hun productielocaties. De productie van dit aardewerk is nog steeds een bloeiende, traditionele en ambachtelijke industrie in elke regio.

Dichtkunst

Naast de theeceremonie van Rikyū, het theeïsme en de keramiek, dient nog de dichtkunst van Matsuo Bashō (1644-1694) genoemd te worden als een belangrijke uiting van wabi-sabi.

Bashō maakte op jonge leeftijd kennis met poëzie. Nadat hij in intellectuele kringen in Edo (modern Tokyo) was geïntegreerd, werd hij al snel bekend in heel Japan. Hij verdiende de kost als leraar, maar deed afstand van het sociale, stedelijke leven en begon door het hele land te dwalen als een zwerver om inspiratie op te doen. Zijn gedichten werden beïnvloed door zijn observaties van de wereld om hem heen, waarbij hij vaak het gevoel van een scène in een paar eenvoudige elementen samenvatte.

Bashō heeft de structuur van de ‘haiku’ ontwikkeld: een dichtvorm geschreven in drie regels, waarvan de eerste regel 5, de tweede regel 7 en de derde regel weer 5 lettergrepen telt. De haiku is een vingerhoed vol emotie, waarin weinig ruimte is voor ontledingen en omschrijvingen. Basho’s haiku’s zitten vol wabi-sabi sensibiliteit. Hij was een meester in het opwekken van een melancholiek gevoel over het verstrijken van de tijd en de vergankelijkheid van de natuur en het leven zelf, zoals in zijn alom bekende haiku uit 1686:

古池や 蛙飛び込む 水の音

furu ike ya
kawazu tobikomu
mizu no oto

de oude vijver
een kikker springt er in
geluid van water

Annemarie Zethof,
Gastconservator Expositie Wabi-sabi, Japanmuseum/Sieboldhuis

(*) De kunstenaars in de expositiecatalogus zijn allen op hun eigen wijze beïnvloed door wabi-sabi. Bij de keramisten Ohira Shingo en Sano Naoko is dat te zien in de organische vormen, de soort klei en de aardse kleuren van hun objecten en bij de technieken die ze toepassen, zoals de kintsugi in Tsukamoto Showzi’s werk. Bij de fotografische kunstenaars uit de invloed van wabi-sabi zich soms in de keuze van het onderwerp of de wijze waarop gefotografeerd is, zoals bij Kawauchi Rinko, Albarrán Cabrera en Werner Bischof. Bij anderen is wabi-sabi te bespeuren in de materialen waarop geprint wordt. Zo hebben een aantal kunstenaars hun beelden geprint op handgemaakt washi papier, zoals Horie Mika, Kobayashi Nobuyuki, Ogino Naoyuki, Ninomiya Naohiro, Itō Keiichi en Paul Cupido. Ook hebben kunstenaars alternatieve printtechnieken gebruikt die heel natuurlijk zijn of imperfecties opleveren, bijvoorbeeld de cyanotypie bij Horie Mika’s werk, de collages van Margaret Lansink, de zoutafdrukken van Ogino Naoyuki en de zeefdrukken met zilver en sulfer van Takasugi Norio. Maar over het algemeen is het de combinatie van de beelden en de wijze waarop deze beelden gepresenteerd worden met bijvoorbeeld duidelijk zichtbare imperfecties of leegtes, wat het kunstwerk wabi-sabi-achtig maakt, zoals de werken van Yamamoto Masao, Kajioka Miho en Casper Faassen.

wabi-sabi door Annemarie Zethof
Twee schetsen uit de serie 雀科 door Martine Mussies.

klik op de letters hierboven om terug te gaan naar de beginpagina